
Ontstaan Welsumer
Aan het ontstaan van de Welsumer liggen vermoedelijk buitenlandse rassen. Ook zijn er invloeden van de Barnevelder en de Leghorn. Niettemin is de Welsumer uniek in de wereld, dat in het begin van de twintigste eeuw ontstond op de westelijke IJsseloever. De naam is ontleend aan het dorpje Welsum. De hennen legden buitengewoon grote eieren, dik en langwerpig ovaal rond, met een harde schaal. De kleur was eerder geelbruin dan koffiebruin. Spikkels in de eischaal kwamen veel voor. Deze gespikkelde eischaal is nog steeds kenmerkend voor het ras. De naam Welsumers bestaat weliswaar al heel lang, maar de kip van toen, wijkt nogal af van de Welsumer zoals we die nu kennen. De eerste kippen die de veelgevraagde donkerbruine eieren legden, vertoonden allerlei kleurschakeringen en deden wat dat betreft niet onder voor de boerenhoenders elders in het land. Men had destijds duidelijk een voorkeur voor een mengeling van kleuren en dat werkte de uniformiteit niet in de hand.

Op 25 februari 1928 werd in Apeldoorn de Nederlandse Vereniging tot Verbetering van het Welsumer Hoenderras opgericht. Het doel van deze vereniging was volgens ‘het fokken van raszuivere Welsumers met hooge productie van groote, bruine eieren te bevorderen.’ Vanwege het donkerbruine ei ontstond er al snel vraag naar dit ras uit de ons omringende landen. Maar dat kon niet verhinderen dat de Welsumer in de tweede helft van de vorige eeuw, net zoals zovele andere Nederlandse hoenderrassen, sterk terugliep in aantal en uiteindelijk als zeldzaam ras te boek kwam te staan. Uiteindelijk werd de Nederlandse Vereniging tot Verbetering van het Welsumer Hoenderras in 1969 opgeheven. In datzelfde jaar werd op 1 november de ‘Welsumerclub’ opgericht. Het ras veranderde van een nutras in een sportras.
De creatie van de Welsumerkrielen vond niet in Nederland plaats. Hoewel erkend in ons land, waren de krielen zeldzaam en werden maar zelden tentoongesteld. Zowel in Engeland als in Duitsland werd met succes gewerkt aan een dwergvorm van het Welsumerhoen. Omstreeks 1930 werden in Engeland Welsumers gekruist met patrijs Oud-Engelse vechtkrielen en als Welsumerkriel naar de shows gezonden. Deze dieren voldeden echter niet geheel aan het gestelde ideaalbeeld. Bovendien legden door de kruising deze Welsumerkrielen geen grote bruine eieren. Daarom werden ze teruggekruist aan Rhode Island Redkrielen en te klein gebleven Welsumers. De nakomelingen hiervan voldeden beter en toonden een redelijke dwergvorm. In 1954 werd in De standaard voor de Welsumer krielen door de Poultry Club en de Engelse Welsumerclub vastgesteld.

Algemeen
Welsumers komen in Nederland alleen voor in de kleurslag roodpatrijs. Dit wordt als de ‘oerkleur’ van de kippen gezien. Ze staan bekend als goede legkippen met een capaciteit van ongeveer 180 eieren per jaar, waarbij de eieren zeer groot zijn (73 tot 85 gram). Vooral het rustige karakter van de Welsumer en de speciaal gespikkelde bruine eieren zorgen ervoor dat dit een leuk ras is om te houden. Welsumers houden van een vrije uitloop, maar kunnen ook prima in een afgesloten ren gehouden worden. De hanen zijn overwegend roodbruin van kleur, met zwarte borst-, buik-, en dijveren die met bruin doormengd zijn. De staart wordt vrij hoog gedragen en is groen glanzend zwart. De hennen hebben een vrij kleine staart en een diepe volle legbuik. Ze zijn patrijskleurig met een warm roodbruinachtige grondkleur en donker zalmrode borst. De kam is enkel, rechtopstaand en vrij klein. De oren zijn rood en de benen geel van kleur. Naast de grote Welsumer komt ook de Welsumerkriel voor. De rasstandaard zegt over de Welsumer het volgende. De algemene indruk houdt het midden tussen een tamelijk forse bouw in en lichte rassen. De hennen vertonen een diep en vol achterlijf. De kop toont in verhouding tot het lichaam klein, vooral bij de hennen.